Arbeitseinsatz 1943
Ruim 500.000 Nederlanders werden gedwongen
tewerkgesteld in Duitsland.
Meer dan 30.000 van hen kwamen om door honger,
ziekte, mishandeling en oorlogsgeweld.
Deze webpagina gaat niet alleen over mijn vaders verhaal over de Arbeitseinsatz in Duitsland, hij overleefde het, maar is op de eerste plaats opgedragen aan alle slachtoffers die de Holocaust en het Nazi regime niet overleefden.
Op 28 februari 1941 kondigde de rijkscommissaris Seyss-Inquart de verordening af “betreffende de verplichting tot het verrichten van diensten en de beperking ten aanzien van het veranderen van betrekking.” Deze verordening, geheel in strijd met het volkenrecht, vormde de basis voor de arbeidsinzet in Nederland, de verplichte tewerkstelling in nazi-Duitsland en de bezette gebieden. Aanvankelijk vond deze plaats via de Nederlandse arbeidsbureaus, die allerlei dwangmiddelen hadden om met name werklozen te ronselen.
Nadat eind 1941 de Duitse kansen door Geallieerde successen slechter werden, werd het beleid gewelddadiger. Bedrijven werden uitgekamd, jonge mannen jaargangsgewijs opgeroepen en tenslotte vonden razzia’s en klopjachten plaats. Meer dan 10 miljoen buitenlandse dwangarbeiders verbleven tussen 1939 en 1945 in Duitsland en de door Duitsers bezette gebieden. Ruim een half miljoen van hen waren Nederlanders. Als gevolg van slechte huisvesting, gezondheidsproblemen, arbeidsongevallen of bombardementen kwamen er, naar schatting van het Rode Kruis, 30.000 landgenoten om het leven. Een onbekend aantal kwam terug met blijvend lichamelijk of psychisch leed.
Velen ondergingen ondenkbaar leed in “Arbeitserziehungslager”, concentratiekampen voor dwangarbeiders. In mei 1944 zei Kaltenbrunner, het hoofd van de Sicherheitspolizei, over Arbeitserziehungslager: “Die Arbeitsbedingungen und Lebensverhältnisse für die Insassen sind im allgemeinem härter als in einem Konzentrationslager.” (De arbeidscondities en levensverhoudingen voor de gevangenen zijn over het algemeen erger dan in een concentratiekamp.) Het heeft lang geduurd voor er bezeffing kwam voor het lijden en de ontberingen die dwangarbeiders in Duitsland ondergaan hadden. Deze bezeffing werd verwezenlijkt op 19 mei 1996 met de onthulling van het dwangarbeiders monument in het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon.
In het begin werden alleen de ongehuwde jongemannen naar Duitsland gevoerd. Mijn vader Adrie was in juli 1942 getrouwd, maar eind 1942 was er geen ontkomen meer aan. Adrie werkte al vanaf zijn 15e jaar bij de EMF (Electro Motoren Fabriek) Dordrecht en later in de montage als machinebankwerker. Zijn naam als vakman werd door zijn toenmalige baas Noks aan de Duisters doorgegeven en hij kreeg een oproep van de Arbeitseinsatz.
Ik heb in 29-11-2004 het hele verhaal nog eens uitgebreid met mijn vader (toen 86 jaar) doorgesproken. Hij is wel gegaan, was bang voor de consequenties en realiseerde zich denk ik niet goed waar hij aan begon. Samen met een andere EMF ‘er Leen Bakker (Leen had toen verkering met de dochter van de juwelierszaak Visser in Dordrecht) werd hij eerst naar Rotterdam gebracht. Hier vandaan werd hij met anderen uit de omgeving naar Berlijn getransporteerd op 19-01-1943. De vrienden op de EMF die achterbleven hadden voor hem een grote plaatijzeren koffer gemaakt om zijn spullen in mee te nemen.
Adrie kwam in berlijn aan op het Bahnhof Friedrichstrasse en zag de bommenwerpers in de verte overvliegen. Ze werden ondergebracht in een groot gebouw aan de Sophiënstrasse 17/19 vlak bij de Friedrichstrasse. Meerdere verdiepingen, geen liften en diverse slaapzalen. Op de slaapzaal waar hij een bed had waren ongeveer 20 Nederlanders ingekwartierd, er was één koud water tappunt en gaskomforen op de gang. In de andere zalen sliepen Fransen, Russen, Polen en andere Nationaliteiten. De zaal “Führer” was een echte Nazi die iedereen afsnauwde en met de Gestapo bedreigde.
Adrie werd te werk gesteld als “schlosser” bij K. Jung Maschinenfabrik in Berlijn. Hier werden voornamelijk draaibanken en ander gereedschap gefabriceerd. K. Jung was niet zo ver weg, ze gingen er met de U-Bahn vanaf Bahnhof Freidrichstrasse er naar toe. Hij heeft dus dit stukje Sophiënstrasse / Bahnhof Friedrichstrasse vaak gelopen.
De arbeiders werkten 6 dagen per week, kookten zelf en kregen soms voedsel op de fabriek. Adrie ging er geestelijk kapot, probeerde afgekeurd te worden, at niet, viel vele kilo’s af. Er waren allerlei trucjes om er ziek uit te gaan zien. Sigaretten roken met suiker, tabak eten etc. Hoe dan ook hij ging er steeds slechter uitzien. Hij vertelde achteraf dat als hij zich gerealiseerd had hoe gevaarlijk dit was, hij het niet gedaan zou hebben. Als de Gestapo dacht dat je simuleerde, zat je zo in “Arbeitserziehungslager (AEL), concentratiekampen voor dwangarbeiders of nog erger naar Auschwitz, Neuengamme of een ander concentratiekamp. Hij had het geluk een vriendelijke Duitse baas te hebben bij K. Jung die hem meenam naar een “Krankenhaus” omdat hij er zo slecht uitzag.
Zijn geluk hield stand, de Duitse arts in het ziekenhuis schudde zijn hoofd en keek meewarig naar de zuster die er naast stond en toen weer naar mijn vader. Hij keek nog eens naar de gegevens van mijn vader en zei “Ahh, Ihre Frau heißt Wilhelmina, genau wie Ihre Königin”. Hij pakte een stempel en stempelde een formulier af. Mijn vader had geen idee wat dit betekende, naar huis of naar ….? De arts gaf hem het formulier en zei “Nicht alle Deutschen sind schlecht”.
Adrie had groot geluk om deze Duitse mensen te treffen, blijkbaar geen echte Nazi’s. Hij werd afgekeurd op verdenking van “TBC” en niet naar een concentratiekamp getransporteerd. Het had weinig gescheeld, een andere echte Nazi arts had waarschijnlijk een stempel geplaatst met “Nicht krank, in ein Konzentrationslager deportieren”. Minder gelukkig was zijn neef Cornelis Jan Kloosterman, de zoon van mijn grootvaders broer Leendert, hij werd naar het concentratiekamp Neuengamme getransporteerd en overleed daar in 1944.
Op 15-02-1943 is mijn vader met de nachttrein uit Berlijn vertrokken. In de de coupé zaten nog twee man met hakenkruizen rond de arm. Later bleken dit twee Nederlanders te te zijn die uit Duitsland gevlucht waren en zich als Duitsers probeerden voor te doen. Adrie kwam de volgende dag sterk verzwakt in Dordrecht aan. Tijdens zijn verblijf in Berlijn had hij geen brieven naar zijn vrouw en ouders gestuurd over zijn ziekte of eventuele thuiskomst, omdat hij bang was dat de Duitsers zijn post zouden lezen.
Alle post was namelijk onderhevig aan de Duitse censuur. Groot was dan ook de vreugde bij iedereen toen hij “zo maar” binnen kwam stappen, zo verzwakt dat hij nauwelijks zijn koffer kon dragen. De huisarts constateerde de volgende dagen gelukkig geen TBC en na enkele weken hervatte hij zijn werk weer bij de EMF. Maanden later stond opeens zijn vriend Leen Bakker voor de deur. Leen was ook op de een of andere manier uit Duitsland teruggekeerd, hij trouwde later inderdaad met de dochter van de juwelier Visser (deze had later een zaak waar vroeger in Dordrecht het Oranje Hotel stond).
In 1944 sloot de EMF en er volgde weer een oproep voor de Arbeitseinsatz, maar nu met grote razzia’s. Adrie en mijn moeder woonden toen in bij zijn broer Jan. Zijn vrouw Han had TBC gekregen en mijn ouders verzorgden haar. Adrie en Jan besloten nu niet te gaan en zijn “ondergedoken” in het huis van Jan. Hij kon zich nog een razzia herinneren; de Duitsers kwamen binnen en Jan en Adrie vluchten achter het huis uit en verborgen zich in een van de schuurtjes. Zij werden niet gevonden en hebben beiden de oorlog overleefd.
Zijn zwager Embrecht van Tol was actief in de verzetsbeweging in Dordrecht. Een andere zwager Wim van Tol (allebei broers van mijn moeder) heeft 2 jaar in een concentratiekamp ergens in Polen doorgebracht en is door de Russen bevrijd. Het verhaal ging altijd in de familie dat Wim vrijwel lopend uit Polen is teruggekomen met een radio onder zijn arm, die toen hij in Nederland aankwam door de politie werd geconfisceerd.
In april 2005 ben ik met mijn vrouw Hélène naar Berlijn gereisd en hebben we de route Bahnhof Friedrichstrasse naar de Sophiënstrasse zelf gelopen. Voor nummer 17/19 heb ik mijn vader (87 jaar) gebeld en verteld dat ik voor de deur stond waar hij in 1943 verbleef, een emotionele gebeurtenis voor ons beiden. Een half jaar later is mijn vader in november 2005 overleden en mijn moeder in februari 2006.
Ik ben zo blij dat ik die “Pelgrimage” samen met mijn vrouw Hélène naar het WWII Duitsland van mijn vader heb gedaan, zo hebben hij en ik het toch af kunnen sluiten.