De voorgeschiedenis van de Kloosterman familie
Onder bescherming Koning Lodewijk VI werd door de kanunnikken rond 1113 in Parijs het klooster van St.Victor gebouwd. Een dependance van het klooster werd door John Cassian van St.-Victor gesticht en werd gebouwd op de plek van de hermitage van Basilia. De eerste abt was William van Champeaux, die de Victorijnse orde stichtte. St. Bernard van Clairvaux hielp om de regels te vormen waarnaar de monniken dienden te leven. Bernard, Becket en Abelard waren regelmatige gasten van het klooster.
Onder Guildin, de tweede abt, werd de Victorijnse theologische school ontwikkeld. Onder zijn voorvechters waren Hugh van St.Victor, Richard van St.-Victor en Walter van St.-Victor. De Victorijnen waren een kleine orde, echter met een grote intellectuele invloed.
Volgens de legende was Victor een soldaat in het Romeinse Leger in Marseille. Omdat hij de Christenen had aangemaand om standvastig te zijn in hun geloof bij het komende bezoek van de Keizer werd hij voor de prefecten Asterius en Eytychius geleid.
Het klooster had veel studenten en in de XII eeuw werd het Deze zonden hem naar de Keizer Maximiliaan, hij werd door de straten gesleept, geradbraakt en gevangen gezet (aldaar bekeerde hij drie bewakers, Alexander, Felician en Longinus). Hij werd nogmaals gemarteld toen bekend werd dat hij de bewakers tot het Christendom bekeerd had. De bewakers werden onthoofd. Toen hij weigerde om wierook voor Jupiter te branden werd hij verpletterd met een molensteen en onthoofd. Zijn graftombe werd een van de meest bezocht bedevaartsoorten in Gallie. Zijn herdenkingsdag is 21e juli.
In de volgende eeuw werd de invloed van het klooster minder en in de XV eeuw gingen de monniken een verbintenis aan met de Broederschap van het Gewone Leven die in Nederland was gesticht. Na een korte opleving in de XVI eeuw ging St.-Victor samen met de congregatie van Ste.-Genevieve, terwijl men toch probeerde een zekere mate van onafhankelijkheid te behouden. De aanhangers van de principes van de orde werden tijden de Franse Revolutie onderdrukt en uiteindelijk werd het klooster vernietigd.
Vanuit de orde van St.-Victor stichtte in 1246 Wolfaard van Maelstede het Victorinnen nonnenklooster “Jeruzalem” in Biezelinge, in het zuidwestelijke deel van Holland op vier stukken land.
Gedurende de iconoclastische furie van de 16e eeuw werd het klooster in1572 vernietigd.
In 1578 werd de rest verkocht en werd het land verpacht.
Die vier stukken land werden “Het Clooster” genoemd.
Tekst van de stichtingsoorkonde van het Jeruzalem klooster
(origineel SA Antwerpen, België K122)
1246 mei 21
feria secunda ante Vrbani pape
Wulfardus, heer van de Maelstede,
schenkt 25 gemeten land gelegen
tussen de heerweg van Byzelinge
naar Vlaka in het zuiden, de waterloop
genaamd Muluht in het oosten; de weg
van Maelstede naar Sparth in het noorden
en de weg van Maelstede naar Byzelinge
in het westen, aan het nonnenklooster
van de orde van Sint Victor, genaamd
Jerusalem, gesticht in zijn ambacht op
bedoeld land, vrij van schot en
korentiend en van de afdracht van
voedingsmiddelen.
Tijdens de beeldenstorm van de 16e eeuw werd het nonnenklooster in 1572 verwoest, waarschijnlijk door de Geuzen “Nederlandse protestantse opstandelingen” onder bevel van Jerome Seraerts. Vier Victorine nonnen overleefden de slachting en zochten hun toevlucht ergens anders.
Ze keerden terug in 1578, maar de priorin Cathelina Meskens na toestemming van haar vicaris-generaal verkocht de overblijfselen.
In 1579 toen het klooster al niet meer als zodanig dienst doet, maar de opbrengst van het verpachte land ten goede komt “aen den gemeene saecke” telt men 385 gemeten. In dat jaar zijn er 48 pachters. Jan Claesz. schout van Kapelle heeft 113 gemeten in pacht en is verreweg de grootste pachter.
Ook in het jaar 1583 is Jan Claesz nog schout, zijn broers Yeman Claesz. en Anthonis Claesz, die als pachters en eigenaars van landerijen in de buurt voorkomen. Yeman was bovendien de laatste rentmeester van het klooster. Een zoon van Jan Claesz. -Cornelis Jansz. -is in 1597 pachter van het klooster. Cornelis Jansz. die in zowel kerkelijke als gerechtelijke archieven uit 1618 genoemd wordt.
Cornelis Jansz. op ‘t Clooster Cornelis Jansz. Clooster
Op ‘t Clooster dient letterlijk te worden opgevat. In de rekening van Floris Schaek over 1579 komt Jan Claesz. voor als;
“wonende op de stede van ‘t voorzeide clooster”.
In de directe nabijheid van het klooster stond dus waarschijnlijk een hofstede die intact gebleven was. In 1703 bestond de gracht nog, omdat de weduwe Orliens verschillende percelen bezat die langs het kanaal lagen. De nakomelingen van Cornelis Jansz. op ‘t Clooster,hoewel ze geen kloosterland pachtten, worden Cloosterman en later (rond 1750) Kloosterman genoemd. Zo ontwikkelt de naam Cloosterman zich van woonplaatsaanduiding tot naam.
Tekening en kaart van het klooster
Hoe het klooster er in werkelijkheid uitzag is niet met zekerheid te zeggen.
Wel bestaat er een afbeelding van, welke uit het jaar 1546 zou dateren en opgenomen is in Andries Schoenmaker’s beschrijving van Zeeland:
- “Het was een groot gebouw met flinken toren en omringd door een hoogen muur, waaromheen een vest of gracht “
Hieruit kan worden afgeleid dat het klooster een hoge toren bezat en door een gracht of een veste en een muur was omgeven. Volgens de overloper van 1703, bestond de gracht, die thans gedempt is nog in dat jaar, want daarin komt voor, dat de Weduwe Orliens verscheidene stukken grond bezat die aan of tegen de veste lagen.
Er bestaat Een fragment van de kaart van Zuid-Beveland van Willem Blaeu, waarop de situatie van rond 1650. Hoewel de kaart nog een afbeelding van het voormalige klooster, gelegen ten zuiden van de Ambachtsherenwegeling (nu Dankerseweg), toont was het gebouw in werkelijkheid al rond 1578 afgebroken.
De landerijen, begrensd door de Ambachtsherenwegeling in het noorden en de Breede Weg in het zuiden (nu Dankerseweg en Middenweg/Hoekseweg) worden ook in 1822 nog, als de eerste kadastrale kaart opgemeten wordt, de “Hoek daar het Klooster pleeg te staan” genoemd. De plek waar het gebouw zelf stond ligt nu overigens vrijwel onder de spoorlijn Bergen op Zoom-Vlissingen.
In het westen van deze hoek stond boerderij “Kloosterhof”. Deze boerderij (kadastraal bekend onder no. E 183) was in 1822 in bezit van Jacob Rottier, burgemeester van Kapelle, gehuwd met Janna van Liere. Hoogstwaarschijnlijk zal dit de plek zijn waar Cornelis Jans op ‘t Clooster rond het begin van de zeventiende eeuw zijn boerenbedrijf had.