Terug naar:
•–»  Index van alle bijlagen

       Lees ook::
 Â De voorgeschiedenis
 Â De Kloosterman naam
 Â Het Jonkvrouwen klooster “Jeruzalem”
 Â Johannes Kloosterman


De Kerkelijke afscheiding van 1834 in Zeeland


Johannes Kloosterman speelde plaatselijk een rol in de z.g.n. Afscheiding, een uittredingsbeweging uit de Hervormde Kerk, die in Zeeland pas laat op gang kwam.

Als gevolg van de Verlichting waren dwaling en vrijdenkerij de Nederduitsch Gereformeerde Kerk, thans de Nederlanse Hervormde Kerk, binnengeslopen. De “ratio” ging het doen en denken in de kerk beheersen. De geestelijke grondslagen, de Bijbel en de drie formulieren van Enigheid, waaronder de Geloofsbelijdenis, werden geweld aangedaan. Het op de synode van Dordrecht, 1618-1619, geschapen fundament werd aan het einde van de 18e eeuw ondermijnd.

Op 7 januari 1816 verscheen het Koninklijk Besluit, waarin het Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden was vervat. De kerk werd organisatorisch in een keurslijf geperst, waarin zij in grote mate afhankelijk werd gemaakt van de Staat. Het gewone gemeentelid zal allerminst gelukking zijn geweest met deze ontwikkelingen. Het oude en vertrouwde, dat generaties lang was overgedragen, werd niet meer gehoord. Vrijzinnighed vierde vaak hoogtij, onder meer tot uiting komend in het zingen van de in 1773 ingevoerde Evangelische Gezangen. In 1834 barstte de bom.

Enige jaren daarvoor had de Haagse predikant Molenaar al eerder een protest laten horen, zonder resultaat. Ds. Hendrick de Cock scheidde zich toen met zijn gemeente te Ulrum van de Nederlandse Hervormde Kerk af. In publicaties had hij stelling genomen tegen de hierboven geschetste ontwikkelingen. Ook had hij kinderen gedoopt van ouders die niet tot zijn gemeente behoorden.Deswege werden er door de hogere kerkelijke organen maatregelen tegen hem genomen. Na moeilijkheden tussen de voor zijn gemeente aangewezen consulent en ds. H.P. Scholte, scheidde de Cock zich af, al spoedig gevolgd door Scholte en diens gemeenten te Doeveren en Genderen.

De Afscheiding was een feit. De regering kon dat niet straffeloos laten geschieden. Men overtrad namelijk een Koninklijk Besluit, dat van 1816. Daarom werd toepassing gegeven aan de artikelen 291 en 292 van de Code Pénal, betrekking hebbende op verenigingen opgericht zonder toestemming van de overheid. Zodra er meer dan 20 personen vergaderden trad de Justitie op. Aan voorgangers en degenen, die de ruimte beschikbaar hadden gesteld, werden forse boetes opgelegd en bij uitblijven van betaling volgde vaak gevangenisstraf. De beweging greep evenwel overal in het land om zich heen. Her en der verlieten mensen de Hervormde Kerk en werden er christelijke afgescheiden gemeenten geformeerd. Het is overigens nog maar de vraag of hier sprake is van een louter godsdienstige beweging. Wellicht zou men ook van een emancipatorische kunnen spreken. In Goes waren de afgescheidenen vooral afkomstig uit de onderste laag van de bevolking, naast enkele kleine middenstanders.

Vanaf 1836, na de persoonlijke afscheiding van Ds. H.J. Budding van Biggekerke wint de beweging ook in Zeeland terrein. In het algemeen kon men voor de denkbeelden van de Afgescheidenen weinig begrip opbrengen. Hun samenkomsten werden door overheidsinstanties tegengewerkt. Daarbij gebruikte men een oude wet uit de Franse Tijd, die samenscholing van meer dan 20 personen verbood. De regering begreep tenslotte, dat het justitieel en zelfs militair ingrijpen de onrust alleen maar zou bevorderen. Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 1836 werd daarom de mogelijkheid geschapen om zich als afgescheiden gemeente te laten erkennen, mits men de naam “Gereformeerd”, die door de afgescheidenen veelal in hun gemeentenaam was opgenomen, niet zou hanteren – de Nederlandse Hervormde Kerk werd door de regering gezien als opvolgster van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk – men de eigen armen naar behoren zou kunnen onderhouden en men nimmer enig beroep zou doen op overheidsgelden. In Zeeland, waaraan de Afscheiding ook niet voorbij was gegaan, zou dat al niet snel tot een scheuring in de afgescheiden gemeenten leiden.

De Afgescheidenen stonden bloot aan publieke minachting en aan wat men tegenwoordig discriminatie zou noemen, waarbij soms geweld niet geschuwd werd.
Betreffende de Afscheiding in Kapelle, Biezelinge en Eversdijk lezen we in het boek van J. Bijlo: “Kroniek van Kapelle-Biezelinge en Eversdijk” (uitgave 1923):

Ook in de gemeente Kapelle waren verscheidene menschen die ter kerke gingen te Goes bij de gemeente der Afgescheidenen. In April 1851 verzocht Jacob de Roo, landbouwer te Biezelinge, aan Os. A. de Bruine, predikant bij de Afgescheiden gemeente te Goes, om in zijn schuur te komen prediken, wijl er op Biezelinge bij verscheidene menschen was te bespeuren dat ze zich van de Hervormde Kerk wilden afscheiden. Aan dat verzoek werd voldaan den 8 Mei 1851.

Wegens het binnenhalen van den oogst kon die schuur niet lang als vergaderplaats worden gebruikt en is vervolgens gepredikt in het wagenhuis van Johannis Kloosterman te Eversdijk terwijl ‘s winters gebruik gemaakt werd van de timmermans-werkplaats van C. Steenblok. In het voorjaar van 1852 werd een houten loods aangekocht te Biezelinge, geplaatst en tot Kerk ingericht. Tot Mei 1860 werd daar geregeld om de veertien dagen Godsdienstoefeningen gehouden. De naam “Christelijk Afgescheiden Kerk” werd in 1869 veranderd in “Christelijk Gereformeerde Kerk” en in 1892, zich verenigend met de Kerken der Doleantie, “Gereformeerde Kerk”. Voordien hadden echter nog al wat groepen die niet wensten op te gaan in deze samensmeltingen een eigen weg gezocht.

Bron: Wikipedia en Inventaris van de archieven van de Gerfeormeerde kerk te Goes, 1836-1967 door A.J. Barth 1980